zondag, 25 december 2011 16:00

Sporten en bewegen, een kwestie van leren door transfer

Written by
Rate this item
(1 Vote)

auteur: dr. Edwin Timmers - doctor in de sociale wetenschappen. Opleider aan het Instituut voor sportstudies, Hanzehogeschool Groningen. Onderwijsontwikkelaar en vakpublicist

 

 

 

In mijn vak zie ik het ‘leren' van leerlingen als ‘breed' en ‘met diepgang'. Daar bedoel ik mee dat leerlingen in een eindspelvorm zoals vier tegen vier een beetje beter willen leren voetballen, beter willen leren spelen én iets op voetbalgebied willen organiseren en ontwikkelen. Een toernooi bijvoorbeeld. Ze leren dus iets op motorisch, sociaal én cognitief gebied te doen.

1. Intro 

‘Leren sporten én spelen' duidt op de aanname dat we in de school te weinig tijd hebben om ze écht goed te leren voetballen, maar dat door gebruik te maken van transfer ze op het gebied van doelspelen met meer inzicht en door de nadruk op het ‘al spelend leren spelen' met name tactisch beter leren spelen. Alles bij wijze van voorbeeld natuurlijk.

De achterliggende opvatting is dat ik voor ‘sportgerichte bewegingseducatie' ben en als doel van mijn vak zie ‘leerlingen leren zelfstandig, sportgericht en slim bewegings- en regelproblemen op te lossen '.

Voor zowel dat meer ‘zelfstandig en ook zelfgestuurd leren' én het meer realiseren van transfereffecten hebben we eenzelfde aanpak in onze lessen nodig. Ik richt me nu even vooral op transfer en benadruk hierbij het belang van ‘leren' én ‘leren leren' in de betekenis van: hoe leer ik zelf - als leerling – beter te voetballen én te spelen en hoe kan ik mijn maatjes daarbij helpen? Zo'n aanpak motiveert leerlingen én vereist van ons een meer activerende didactiek die na enige tijd ook het gereedschap van de leerling wordt.

2. Leren ‘basketballen én spelen’ bij een tweede klas

Onderwijs motiveert leerlingen als het veelzijdig is. De vraag is hoe breed is dan het aanbod en welke diepgang in leren vraag je. Om wát te kunnen leren speel ik in de eerste drie leerjaren jaarlijks tien lessen basketbal. Ik verwacht daarvan dan dat 70% van mijn leerlingen

• een wedstrijdje basketbal beter zijn gaan spelen!

• ze samen een speltoernooi kunnen organiseren!

• ze zich in een derde klas als team zelf kunnen voorbereiden op…/trainen voor… dat toernooi!

Ze verwerven een basketbalcompetentie en stellen zelf met hulp van een medespeler en mij hun spelniveau vast. Het moet hen prikkelen om zich een volgende keer te willen verbeteren.

Transfer houdt in: dat wat je leert in de ene situatie heeft effect op wat je leert in een andere situatie. Dat kan een volgende (proactief) of vorige situatie (retroactief) zijn. Het effect kan tot versnelling van het leren leiden (effect is positief) of juist doen verslechteren (effect is negatief). Transfer vindt plaats op ongeveer hetzelfde moeilijkheidsniveau (horizontaal) of heeft effect op een moeilijker activiteit (verticaal).

Een proactief en positief effect ontstaat wanneer leerlingen tactische principes in een eindspelvorm bij het ene doelspel toepassen in eenzelfde eindvorm bij een ander doelspel.

Een ‘principe' is in de leerpsychologie de kern of het meest belangrijke van een actie. Bijvoorbeeld: ‘bij balbezit kan ik de bal naar twee zijden afspelen'. Leren van principes leidt tot een spelen met meer inzicht. Dat wordt ‘al spelend' geleerd.

Er wordt eerst onderscheid gemaakt in de transfercondities bij het leren basketballen en vervolgens bij het al basketballend ‘leren leren' .

3. Transfercondities bij het leren basketballen én spelen

De eerste conditie is: ‘er moet sprake zijn van een overeenkomstige spelstructuur en met name met meerdere overeenkomstige tactische principes'. Bij doelspelen bijvoorbeeld. Zie figuur 1.

 

In de aanval - bij balbezit

In de verdediging – bij geen balbezit

Speelwijze als team

‘Speel in een wybertje of ruit (1-2-1)

‘Speel met diepte in de aanval'

‘Speel aangesloten'

 

Man tegen man (1) over het hele veld of (2) op de eigen helft.

(a) Consequent man tegen man of (b) geven van rugdekking als de bal aan de andere zijde is.

Tactieken als groep

‘Elke positie is in de aanval bezet'

‘Versnel/verander van richting bij het vrijlopen'

‘Hou het veld breed en diep'

‘Balbezitter heeft steeds naar twee en kanten afspeel-mogelijkheden'

‘Zorg voor overtal in de aanval'

‘Pak de dichtstbijzijnde tegenspeler'

‘Speel één op één'

 

 

Individuele tactieken

‘Blijf steeds in beweging'

‘Dreig ná balontvangst'

‘Versnel op tijd bij het passeren'

‘Scoor zoveel mogelijk in beweging'

‘Versnel na het geven van een pass en bied je direct weer aan'

‘Blijf op armlengte tussen tegenstander en eigen doel'

‘Verdedig balgericht'

Figuur 1 Voorbeelden van tactische principes (A8 in figuur 9)

Een tweede conditie is: ‘er is in beide situaties sprake van een overeenkomstige spelvorm en met name daardoor is ook de beleving overeenkomstig'.

 
Bij voetbal speel je 1-1 met twee kleine doeltjes waarbij je zowel van voren als van achteren kunt scoren. Tactisch principe: ‘versnel bij het passeren zonder en met een schijnbeweging'.
 
Vervolgens speel je bij hockey 1-1 met twee kleine doeltjes waarbij je zowel van voren als van achteren kunt scoren. . Tactisch principe: ‘versnel bij het passeren zonder en met een schijnbeweging'.

Ik wil leerlingen leren dat ze voor het oplossen van spelproblemen meerdere vaardigheden kunnen gebruiken en dat leren gebeurt in relatief complexe situaties, want daar gaat het bij spel altijd om. ‘Relatief' slaat op ‘afhankelijk van hun spelniveau'. Basketballen kunnen we in het eerste en tweede leerjaar vooral spelen in de eindspelvorm ‘vier tegen vier met aanval en verdediging op één basket en recht van aanval halen bij de middenlijn'. Dat wordt in het derde leerjaar de eindspelvorm: vijf tegen vijf op één helft en – later - op een heel speelveld.

Scoren kun je doen met behulp van een set shot, een lay in, een lay up of een jump shot. Ik leer ze die vrijwel tegelijk aan en maak ze later duidelijk dat de keuze van de situatie afhangt. Voorlopig accepteer ik hun eigen voorkeur.

Voor transfer bij leren bewegen zijn motorische en sociaal-cognitieve leerervaringen nodig.

4. Transfercondities bij het al basketballend ‘leren leren’.

‘Leren leren' is ook nodig wanneer leerlingen een spelactiviteit steeds meer zelfstandig of zelfsturend gaan regelen. Ze passen dan zelf kennis en vaardigheden toe bij het leren oplossen van hun spel- en ensceneringsproblemen. Bij het oplossen van dat laatste gaat om het meestal samen organiseren óf ontwerpen van bewegingsactiviteiten. Bij dat toepassen maken ze vooral van tactische, technische en didactische principes gebruik. Bij leren leren zijn onder andere didactische principes van belang. Ze worden meestal aangeduid met vuistregels. Daarnaast maak ik gebruik van schema's/modellen en werkpatronen.

Als docent maak ik van dit alles steeds zelf gebruik. Dus…moet ik leerlingen mijn aanpak verduidelijken en bewust maken vóór ik ze deze zelf(standig en –sturend) laat toepassen. Schema's, werkpatronen en vuistregels kan ik wendbaar, dat wil zeggen in meerdere situatie en bij meerdere activiteiten, gebruiken.

Conditie 1. Toepassen van eenzelfde schema in meerdere situaties.

Schema's of modellen zijn samenhangende beschrijvingen van aandachtspunten zoals bijvoorbeeld: overzichten van basketbalthema's/-problemen of vaardigheden, evaluatiepunten, keuzecriteria voor inhouden ….Zie figuren 2 en 3. De letter-cijferaanduiding correspondeert met figuur 9.

Bespreek het volgende in je team:

  1. Hoe voeren we als team de afgesproken speelwijze aanvallend uit? Wat kan anders?
  2. Hoe voeren we als team de afgesproken speelwijze verdedigend uit? Wat kan anders?
  3. Hoe voeren we het samenspelend passeren én scoren in tweetallen uit? Wat kan anders?
  4. Hoe scoren we ( ieder van ons )? Wat kan anders?
  5. Hoe spelen we alleen de bal bij het verplaatsen van het spel? Wat kan anders?

Figuur 2 C1. Overzicht van aandachtspunten bij het bespreken van het teamspel.

Elk hier beschreven aandachtspunt is een ‘probleem' dat een leerthema kan worden. De vervolgactie is: een spelactiviteit/-situatie organiseren, ontwerpen of ontwikkelen. Een middel hierbij is een rol spelen van helper/coach of scheidsrechter/organisator.

Kenmerken van basisspelvormen!


Het is spelècht…lijkt op een échte sporteindspelvorm. De belangrijkste spelregels van het sporteindspel worden aangepast.


Het accent ligt op de oplossing van een bepaald spelprobleem door de keuze van spelregels:


• verander de manie van scoren zoals ‘achter een eindlijn en na terugspelen op medespeler',


• de manier waarop kan worden samengespeeld zoals ‘zonder dribbelen' én voeg speelregels toe zoals ‘probeer de bal maar één keer te raken'.


Een spel moet door de spelers als spel beleefd kunnen worden dus:


- er is sprake van een duel tussen twee teams of individuele spelers,


- het spel is spannend en er kan worden gewonnen of verloren,


- het spel is een zinvol samenhangend geheel van acties en regels.

Figuur 3 A10. Criteria voor een spelkeuze

Conditie 2. Toepassen van dezelfde werkpatronen in verschillende situaties

Werkpatronen zijn achtereenvolgende samenhangende acties zoals bijvoorbeeld: plaatje-praatje-daadje; beleven-leren-leren leren of loopt ‘t-lukt't-leert't. Zie figuren 5,6,7.

Leren spelen gebeurt al doende door het spelen van achtereenvolgende eind- en basispelvormen óf door elkaar aanwijzingen te geven.

Totaal = eindspel vorm 4-4 basketbal met aanval-verdediging op één basket en recht van aanval halen bij de middenlijn


In een time-out of na een wedstrijdje geven de spelers elkaar aanwijzingen of doet de docent dat. 

Totaal = eindspel vorm 4-4 basketbal met aanval-verdediging op één basket en recht van aanval halen bij de middenlijn

Totaal = eindspel vorm 4-4 basketbal met aanval-verdediging op één basket en recht van aanval halen bij de middenlijn

Geconstateerd probleem: ‘we scoren te weinig'.

Speel Deel = basisspel vorm ‘bucketbal'.

In bucketgebied mag geen verdediger komen. Wel een aanvaller maar max.3 sec. Binnen die tijd moet deze aanvaller worden aangespeeld en mag dan ongehinderd scoren. Gemist? Dan aanvankelijk nog een poging.

Totaal = eindspel vorm 4-4 basketbal met aanval-verdediging op één basket en recht van aanval halen bij de middenlijn

Figuur 5. A12. Leermethoden TT en TDT

Spelvorm moeilijker of makkelijker maken door één of meerdere veranderingen tegelijk te doen

• maak het spel tactisch moeilijker – de handelingscomplexiteit neemt toe!

• van aannemen spelen naar direct spelen van de bal

• met een verdediger erbij gaan spelen

• maak de acties van de aanvaller en/of verdediger minder voorspelbaar

• met aanbieden van (meer) spelers

• zelf passeren of een één-twee combinatie uitvoeren

• verdediger valt balbezitter aan of verdedigt bewust een medespeler

• laat de weerstand van de tegenstander toenemen

• van alleen spelen naar met medespelers gaan spelen

• van hinderend verdedigen naar voluit verdedigen

• spelen met evenveel verdedigers als aanvallers

• verhoog de snelheid van het spelen

• er wordt in een kleinere speelruimte gespeeld

• verdediger speelt nu man tegen man

Figuur 6. A13. Spelvormen moeilijker of makkelijker maken.

Bij het indirect coachen stelt de coach de spelers vragen en doe je achtereenvolgens…

1 spelers ervaren een probleem

2 roep ze in een time out bij elkaar en vraag hoe het spel verloopt: wordt er fijn gespeeld?

3 als spelers geen probleem ervaren, ook niet als je ze vraagt of er bijvoorbeeld ‘voldoende wordt gescoord' laat je ze doorspelen; als ze echter een probleem noemen dan….al vragend aandachtspunten (laten) aangeven/aanwijzingen geven of een nieuwe spelvorm (laten) kiezen

4 stel vragen aan spelers om achter de oorzaak/oorzaken van het probleem te komen en volg daarbij de

achtereenvolgende spelthema's (zie C1)

5 vervolgens stel je hen vragen en kies je met hen de waarschijnlijk meest logische oplossing

6 kijk naar het spel om te zien of het probleem nu wordt opgelost.

Coach direct en sturend als het moet, coach indirect en vragend als het kan.

Figuur 7. C16. Indirect coachen.

Conditie 3. Toepassen van dezelfde vuistregel in verschillende situaties.

Vuistregels of didactische principes zijn typeringen van aanpakken of manieren van lesgeven of leren. Bij elke vuistregel hoort een bepaalde aanpak die impliciet wordt gelaten, maar die de leerlingen wel bekend moet zijn. Zie figuur 8.

Leren spelen gebeurt al doende door het spelen van achtereenvolgende eind- en basisspelvormen óf door elkaar aanwijzingen te geven.

Als een speler een actie onderneemt moet ik daar een reactie op laten volgen.
Nog beter is: een actie van een tegenstander vooraf verwachten (anticiperen).

Sturend coachen en direct zeggen als het moet, maar probleemsturend coachen en vragend als het kan…

Figuur 8. A15. Voorbeelden van vuistregels

5. Themagebieden en thema’s

De hiervoor beschreven schema's, werkpatronen en vuistregels worden eerst door de docent gebruikt en later – al of niet na een vertaling c.q. vereenvoudiging - door de leerling. Het zijn thema's waarmee je ensceneringsproblemen kunt leren oplossen. Ze worden in de loop van de jaren bij alle bewegingsgebieden toegepast. Afstemming binnen de vaksectie is daarom absoluut nodig. Thema's maken deel uit van drie themagebieden. De leerlijn verloopt in fasen die corresponderen met de fasen in het ‘inhoudelijk steeds meer zelfstandig handelen':

- alleen of samen een opdracht kunnen uitvoeren,

- iets regelen of organiseren,

- verantwoorde keuzes maken en ontwikkelen van activiteiten

- ontwerpen van activiteiten of situaties

Zie figuur 9 met een deel van het schema.

Voor transfer bij ' leren leren' zijn vooral sociale én cognitieve regels en principes nodig die bij meerdere spelen toegepast kunnen worden. Wanneer leerlingen alle thema's kunnen toepassen, dan kunnen ze hun eigen leren spelen in belangrijke mate zelfstandig en zelfsturend inhoud geven. Daaraan is wel een ‘begrijpen' en ‘integreren' van kennis en vaardigheden vooraf gegaan. ‘Begrijpen', het met inzicht leren, wordt bevorderd door principes te gebruiken. ‘Integreren' vindt plaats door naar overeenkomsten en verschillen van acties te kijken. Samenwerkend leren bevordert dat integratieproces. Dan pas ontstaat de mogelijkheid om al of niet met enige hulp kennis toe te passen. Dat betekent:

• beschikbaar zijn van schema's, werkpatronen en vuistregels verpakt in leermiddelen,

• leerlingen de rol van scheidsrechter/organisator en helper/coach uit te laten voeren.

A. Spelend oefenen

B. Veilig en gezond spelen

C. Sportief spelen

Doen

A1 Zelfbeoordeling

A3 Samenstellen van een team

A5 Tactische principes

Doen

B1 Spelregels op niveau ordenen

B2 Organiseren van veilig spelen

Doen

C2 Sportief spelen

C3 Taken en rollen herkennen

C4 Spelen op niveau

Regelen

A7 Volgordes in aandachtspunten en aanwijzingen

A8 Ordenen van tactische principes

Regelen

B3 Spelcircuit als interval-duur-training met al doende toepassen van kennis voor het op deze manier leren trainen.

Regelen

C8 Omgaan met verschillen binnen een team

C9 Direct (of indirect) coachen

 

Kiezen-Ontwikkelen

A10 Kiezen van spelvormen

A12 Leermethoden

A13 Spelvormen makkelijker of moeilijker maken

A15 Vuistregels voor slim leren spelen

Kiezen-Ontwikkelen

B4 Kiezen van trainingsvormen

B5 Variatie in trainingsvormen

 

Kiezen-Ontwikkelen

C12 Omgaan met verschillen-spelen met motieven(3)

C13 Spelen veranderen door regels te veranderen

C16 (Direct of) indirect coachen

Ontwerpen

A18 (taak). Plan voor lessenreeks maken ter voorbereiding op speltoernooi

Ontwerpen

B7 (taak) een sportief evenement organiseren bijvoorbeeld een speltoernooi

Ontwerpen

C17 Beoordelen van spelniveaus van elkaar

Figuur 9. Ensceneringsthemagebieden en thema's.

Bronnen: ‘Didactiek voor Sport en Bewegen'(Ttimmers & Mulder, 2006. Uitgever: TIRION) en ‘Slim spelen' (Van de Mark, Mulder, Roode & Timmers, 2007. Uitgever: Edu'actief).

Toepassing in een lessenreeks ‘basketbal voor een 2e klas VO’

Ik wil op het gebied van leren en ‘leren leren' van transfer gebruik maken en speel daarom een eindspelvorm vier tegen vier op één basket met recht van aanval halen bij de middenlijn. De speelwijze in de aanval is 1-2-1, waarbij ‘wie waar staat' niet uitmaakt als de posities maar bezet zijn. Verdedigend spelen ze man tegen man: ‘zoek je dichtstbijzijnde tegenspeler' is de tip als ze de bal verliezen. Deze speelwijze wordt ook bij andere doelspelen toegepast.

Zo mogelijk wordt een les met een eindspelvorm begonnen. ‘Beleven' staat centraal. Er wordt enthousiast begeleidt en weinig aanwijzingen gegeven. Dat komt later in de les of in een volgende. Mijn aanwijzingen zijn eerst vooral op de aanval gericht. Later, als het nodig is, iets meer over het verdedigen. Scoren is immers gunstig. Dat motiveert. Mijn schema hierbij is figuur 2. Mijn voorkeur gaat uit naar het ‘al spelend leren spelen'. We doen alles in spelvorm. Mocht een spelprobleem een wat eenvoudiger situatie vereisen, dan is dat (basis)spel ‘iets minder complex'. Als dat niet lukt dan…Voor die keuze zie figuur 3 en 6.

Omdat een eindspelvorm de start is gebruik ik figuur 2 voor de volgorde in mijn aanpak. Mijn leermethode wordt TT of TDT.

Op basis van figuur 1 (tactische principes) stel ik vast dat bij het ‘samenspelend (passeren) en scoren' het ‘spelen in de diepte' een probleem is. Ik kan nu zeggen wat niet goed is, maar ik kan beter de leerlingen dat laten zoeken en concluderen. Ik stel vragen en coach indirect. Zie figuur 8. Het gaat om dat probleem in een basisspelvorm te laten oplossen. Op basis van spelkeuzecriteria (zie figuur 3 en 5) maak ik de leerlingen duidelijk dat ‘lijnbasketbal' daarvoor een geschikt spel is. De manier van scoren wordt veranderd. Er kan ‘van achter een hele achterlijn' worden gescoord. Lijnbasketbal kent als basisspelvorm variaties in uitvoering die een probleemuitvoering moeilijker maakt of juist een ander probleem aandacht kan geven.

 

Met een vaste speler achter een eindlijn wordt er gescoord als die speler wordt aangespeeld (bij basketbal met bounce of chest pass) en de bal daarna naar een medespeler weet te spelen. Vervolgens wordt eerst ‘recht van aanval' bij de middenlijn gehaald voordat er opnieuw kan worden gescoord. De bal ‘in de diepte' afspelen naar de zich aanbiedende speler achter die eindlijn, lost het probleem op. Dát is het tactisch principe.

In plaats van een vaste speler achter de eindlijn, mag nu één wisselende aanvaller zich gedurende drie seconden achter de eindlijn aanbieden. Verdedigers mogen er uiteraard niet komen. Zich op het juiste moment de eindlijn aanbieden en de bal ‘in de diepte' afspelen, lost het probleem op. Dát is het tactisch principe.

In plaats van scoren achter één eindlijn mag er nu achter beide eindlijnen door wisselende spelers worden gescoord. Goed gebruik maken van de ruimte en het overzicht houden lost het probleem op. Hét tactisch principe .

Lijn…bal kan bij basketbal, voetbal, handbal of hockey worden toegepast. Het is een basisspelvorm met veel transferwaarde! Daarna spelen we in een volgende les weer het eindspel vier tegen vier. Bij mijn spelbegeleiding ga ik lopende de lessenreeks steeds meer toelichten op basis waarvan ik aanwijzingen geef of spelvormkeuzes maak. Ik maak leerlingen mijn didactiek bewust. Door hen op enig moment elkaar te laten coachen of scheidsrechteren en ze zelf hun spelzaken te laten regelen met behulp van schema's, werkpatronen en vuistregels (zie de figuren) gaan ze kennis leren toepassen. Er ontstaat inzicht in hoe ze zichzelf beter kunnen leren basketballen. Bij latere ervaringen bij voetbal, handbal of (uni)hockey/floorball krijgen ze in de gaten dat spelgedrag bij die verschillende spelen (vier tegen vier en overeenkomstige speelwijze plus tactische principes) overeenkomstig kenmerken heeft. Transfer ontstaat. We gaan genieten!

Read 5564 times Last modified on zondag, 25 december 2011 16:07
Login to post comments